Het pensioenfonds hield eind vorig jaar een enquête over risicobereidheid onder zijn vierduizend deelnemers. Bijna negenhonderd deelnemers reageerden op de vijf vragen over risicobereidheid, plus een vraag over duurzame ontwikkelingsdoelen van de VN.
Voorzitter Joost Hooghiem benadrukt dit geen wetenschappelijk onderbouwd risico-onderzoek was, zoals in het nieuwe pensioenstelsel eens per vijf jaar vereist is. ‘Deze eenvoudige enquête, die wij voor het eerst hielden, staat daar los van. Wij mikken op het informeren van deelnemers om hun kennis over beleggen te vergroten. Dit wisselen we af met peilingen van hoe zij over risico’s denken. Dit is een continu proces.’
‘Wij waren eigenlijk van plan een computerzuil bij de in- en uitgangen van de Gasunie-gebouwen neer te zetten, waarop werknemers de vijf vragen konden beantwoorden. Maar door de coronamaatregelen kon dit niet. Daarom besloten we deelnemers te benaderen via e-mail, berichten op intranet en briefkaarten.’ De meesten kwamen via de e-mail bij de enquête terecht. Werknemers, gepensioneerden en slapers reageerden in de verhouding 45-45-10.
Jongeren
Dat twintigers het meest risicoavers zijn, bleek uit de drie vragen waarin werd gepeild hoeveel risico deelnemers willen nemen met hun beleggingen. Op een risicoschaal van drie scoorden de twintigers onder de twee, terwijl de andere leeftijdscohorten daarboven uitkwamen. Hoe hoger de score, hoe groter de risicobereidheid. Hooghiem: ‘De verschillen zijn niet heel groot, maar toch duidelijk.’
De uitkomst dat jongeren tot minder risico bereid zijn dan nodig is voor een goed pensioen, is een zorgpunt van pensioenbestuurders. Kun je zo’n mening negeren in het nieuwe pensioenstelsel? Opf Gasunie houdt voorlopig vast aan zijn huidige beleggingsbeleid. Hooghiem: ‘Wij beleggen weliswaar 65% in aandelen, vastgoed en grondstoffen, maar hebben staartrisico’s goed afgedekt via ons zogeheten pijngrensbeleid. Dat leidt tot een gebalanceerd beleggingsbeleid.’
Bij de twee vragen die in kaart brengen of deelnemers risico kúnnen nemen met hun beleggingen, waren de twintigers juist optimistischer dan dertigers en veertigers. ‘Dat is best opmerkelijk, omdat de jongste deelnemers vaak amper pensioen of ander vermogen hebben opgebouwd. Ik vermoed dat zij nog moeilijk in kunnen schatten hoeveel risico ze kunnen nemen’, zegt de voorzitter.
Pensioenfonds mag beleggingsbeleid bepalen
Uit de enquête bleek ook dat de meeste deelnemers niet zelf willen bepalen hoe risicovol het fonds voor ze moet beleggen. Slechts 20% koos hiervoor. 80% laat dit liever over aan het pensioenfonds, al dan niet nadat hun mening is gevraagd. Volgens Hooghiem hebben deelnemers groot vertrouwen in hun pensioenfonds. ‘Ze zien het toch als een verlengstuk van het bedrijf.’
Is het daarmee nu uitgesloten dat het opf overstapt naar de verbeterde premieregeling? Hooghiem: ‘Dit is aan de sociale partners. Mijn persoonlijke mening is dat een pensioenfonds minder toegevoegde waarde heeft als het een premieregeling uitvoert. Als elementen als solidariteit geen onderdeel meer zijn van het pensioensysteem, dan zijn andere partijen wellicht beter in staat de regeling uit te voeren, tegen lagere kosten.’
De voorzitter verwacht dat het pensioenfonds in aanloop naar de keuze tussen het nieuwe contract en de wvp opnieuw een onderzoek zal uitvoeren naar de risicobereidheid van deelnemers, op een meer wetenschappelijk gevalideerde manier. ‘Die studies gaan een paar spades dieper dan onze eigen uitvraag’, zegt Hooghiem.
‘Toch heeft onze enquête zeker toegevoegde waarde, omdat het een goed beeld geeft over deelnemers. Wij halen daar als bestuur interessante informatie uit voor ons beleid. En deelnemers hebben bewust nagedacht over vragen rond risicobereidheid. Dat zal helpen bij een volgend “echt” risicobereidheidsonderzoek. Ik zie deze enquête als mooie opmaat.’
Hooghiem verwacht dat het meten van hoeveel risico deelnemers kúnnen nemen, lastiger is dan meten of ze dat willen. ‘Daarover een uitspraak kunnen doen, is een van de grotere uitdagingen in het nieuwe stelsel. De persoonlijke situatie van mensen verschilt enorm. Zijn ze bijvoorbeeld eenverdiener, hebben ze een partner met inkomen, zijn er kinderen, is er zicht op een erfenis?’
Voorkeuren voor sustainable development goals
Uit de enquête blijkt dat deelnemers een voorkeur hebben voor de duurzame ontwikkelingsdoelen gezondheidszorg, economische groei, kwaliteitsonderwijs, aanpak van klimaatverandering en bescherming van ecosystemen. ‘Deze top vijf was behoorlijk constant onder de deelnemers, al wisselden de sdg’s wel van plek tussen leeftijdscohorten.’
Klimaatverandering staat op plek vier. Bekommeren deelnemers zich niet echt over klimaat? Hooghiem: ‘Het bedrijf Nederlandse Gasunie is in transitie en zet vol in op duurzame energiestromen. Bijvoorbeeld groen gas uit vergisting en vergassing van biomassa, waterstof als energiedrager en we werken mee aan het afvangen en opslaan van CO2.’
Hij vervolgt: ‘Toch is er een grote groep gepensioneerden die misschien minder affiniteit met duurzaamheid heeft. Bovendien is aardgas nog steeds de minst vervuilende fossiele brandstof. Ik ben in ieder geval blij dat klimaatactie in de top vijf staat. Die is leidend in de discussie of en in welke sdg’s we willen beleggen.’
De sdg betaalbare energie staat ergens in de middenmoot. ‘De reden is ook voor mij gissen’, zegt de voorzitter. ‘Wellicht vinden deelnemers dat energie nu betaalbaar voor hen is en ook blijft als prijzen stijgen. Daarnaast hebben velen waarschijnlijk besparingsmaatregelen getroffen en gebruiken ze al energie uit duurzame bronnen, zoals aardwarmte en zonnepanelen. Betaalbaarheid van energie is dan niet meer het grootste issue.’