Onder het nieuwe contract had een gemiddeld pensioenfonds afgelopen kwartaal -6,8% beschermingsrendement en 5,7% overrendement kunnen verdelen onder zijn deelnemers. Dat blijkt uit een berekening van First Pensions.

In het nieuwe contract groeit of daalt het ‘voor pensioen gereserveerd’ vermogen van deelnemers met een rendement dat bestaat uit twee delen. Beschermingsrendement, dat vooral ouderen een stabiele pensioenuitkering moet geven, en overrendement, met name bedoeld voor de pensioenopbouw van jongeren.

Het overrendement is gelijk aan het totaalrendement minus het beschermingsrendement. First Pensions becijferde hoe deze rekensom het afgelopen kwartaal uitpakte voor een gemiddeld pensioenfonds met een duratie van twintig, dat 50% in zakelijke waarden belegt en 40% van het renterisico afdekt.

Het totale rendement voor dit fictieve pensioenfonds was in het eerste kwartaal -1,1%. De bijdrage vanuit zakelijke waarden aan dit rendement was 3,2%, terwijl vastrentende waarden door de gestegen rentes -4,3% bijdroegen.

Verschillende opties

Voor het berekenen van het beschermingsrendement biedt de conceptwet van december verschillende opties. Een mogelijkheid is te kiezen voor de verandering van de verplichtingen, die is afgeleid van de DNB-rentetermijnstructuur. Dit is gelijk aan het rendement op de verplichtingen in het huidige stelsel. De DNB-rts steeg in het eerste kwartaal door de oplopende rente, waardoor de voorziening pensioenverplichting uitkwam op -6,8%.

Het overrendement voor het gemiddelde pensioenfonds was dan -1,1% minus -6,8% = 5,7%. Dit komt overeen met het relatieve rendement in het huidige stelsel. ‘Het overrendement is het afgelopen kwartaal gerealiseerd vanuit de zakelijke waarden en zal in het nieuwe contract met name ten goede komen aan de jonge deelnemers’, zegt consultant Erik Beckers. ‘In het huidige stelsel komt dit ten goede aan alle deelnemers.’

Bovenstaande berekening gaat ervan uit dat de verandering van de volledige verplichtingen als beschermingsrendement wordt genomen. Beckers verwacht dat veel pensioenfondsen zulllen besluiten het beschermingsrendement te berekenen aan de hand van een deel de verplichtingen, namelijk die bij oudere deelnemers horen. ‘De verplichtingen van ouderen hebben een kortere looptijd dan die van jongeren en hebben daarmee ook een lagere rentegevoeligheid. Als het fonds zich richt op de eerste twintig jaar van de rentecurve, ontstaat er een beschermingsrendement van -3,7%. Het overrendement is dan -1,1% minus -3,7% = 2,6%.’

Daarnaast is er nog de mogelijkheid om het beschermingsrendement en overrendement te berekenen uit de daadwerkelijke gerealiseerde rendementen. In dat geval kan een matchingportefeuille voor de oudere deelnemers gemaakt worden. Het gerealiseerde rendement op deze matchingportefeuille vormt dan het beschermingsrendement. First Pensions heeft hiervoor geen berekeningen gedaan.

‘De gekozen methode maakt dus nogal uit voor de uitkomsten van het toe te wijzen rendement’, constateert Beckers.

Rendement voor oud en jong leeftijdscohort

Het beschermingsrendement en overrendement wordt jaarlijks achteraf via een vooraf bepaalde verhouding verdeeld onder de leeftijdscohorten in het fonds. Ouderen krijgen relatief veel beschermingsrendement, jongen relatief veel overrendement. Een fonds kan bijvoorbeeld besluiten om 90% van het beschermingsrendement en 10% van het overrendement aan het oudste cohort toe te wijzen. Voor het jongste cohort kan die verhouding precies omgekeerd liggen.

Bij -3,7% beschermingsrendement en 2,6% overrendement krijgt het oudste cohort dan per saldo -3,1% rendement toebedeeld. Het jongste cohort krijgt in dit geval 2,0% bijgeschreven. Dit terwijl het rendement op de gehele beleggingsportefeuille dus -1,1% bedroeg.

Beckers benadrukt dat, ondanks het negatieve rendement voor het oudste cohort, de uitkering van gepensioneerden gelijk blijft. ‘Op het upo daalt het voor pensioen gereserveerd vermogen weliswaar, maar door de gestegen rente kan daarvoor hetzelfde bedrag aan pensioen worden uitgekeerd als het jaar daarvoor. Hier ligt een uitdaging voor pensioenfondsen bij de communicatie.’